Zaterdag 17 december

De herdertjes zijn bang 

Het was nacht. Mosje en Fosje zaten bij het vuur. Miesje en Fiesje ook. Het waren herdertjes.
Dat klinkt heel gezellig. Maar het was daar niet gezellig bij dat vuur. Dat kwam doordat die herdertjes almaar ruzie maakten. Ze wisten niet beter. Ze ruzieden altijd. Waarover? Over niks. De meeste ruzies gaan over niks.
Mosje vond dat de naam van Fosje aan een vos deed denken. En Fosje dacht bij de naam Mosje aan mos. Maar moet je daarover nu ruzie maken? Jazeker, want de nachten bij het vuur waren saai. Er gebeurde nooit wat. Nooit eens een wolf of een beer die een schaap kwam roven. Dan zouden de nachten minder saai zijn. Daarom ruzieden ze maar, als tijdverdrijf.
En Miesje en Fiesje? Die maakten ook ruzie. Miesje vond de naam Fiesje een beetje vies klinken.  En Fiesje dacht bij de naam Miesje aan lelijke eendjes. Dat sloeg nergens op, maar ook daarover kon je weer ruzie maken.
Opeens klonk er gezang in de nacht. Het waren engelen. Die hadden Mosje. Fosje. Miesje en Fiesje nog nooit gezien. Ze zongen over 'Vrede op aarde’. En dat vonden Mosje, Fosje, Miesje en Fiesje maar niets. Ze konden zich niets anders voorstellen dan dat er ruzie was. Ze werden bang: stel je voor dat er geen ruzie meer zou bestaan! Ze vreesden dat de lange nachten nog veel saaier zouden worden.
De engelen zeiden dat ze niet bang hoefden te zijn. 'Kijk eens naar de hemel, naar al die honderden, duizenden, miljoenen sterren. Ongelofelijk toch? Allemaal van hogerhand.'
De herdertjes keken naar de hemel. Het licht van die sterren leek iets te willen zeggen. Zoiets van: 'Als de goede Schepper deze sterrenhemel kon maken, zal Hij er toch ook wel voor zorgen dat de ruzies ophouden en dat dat helemaal niet saai is?'
De herdertjes begonnen te lachen De engelen ook. Elke engel weet immers: als je op de sterren let, hoef je niet bang te zijn.

 
terug